• 20231109-20231109-IMG_3819-Enhanced-NR.jpg
  • 20231109-IMG_3929.jpg
  • 20231109-20231109-IMG_3976-Enhanced-NR.jpg
  • 20231109-20231109-IMG_3946-Enhanced-NR.jpg
  • 20231109-20231109-IMG_3797-Enhanced-NR.jpg
  • NHBO  44-001.jpg
  • DSC_2227.jpg
  • DSC_2201.jpg
  • DSC_0184.JPG
  • DSC_2156.jpg
  • DSC_2090.jpg
  • DSC_0167.jpg
  • DSC_0027.jpg
  • 20161201_23323720_DSC1253.jpg
  • 20161201_20244490_DSC1068.jpg
  • 20161201_20271020_DSC1108.jpg
  • 20161201_20222420_DSC1050.jpg
  • 20161201_20202720_DSC1032.jpg
  • 20161201_20220060_DSC1048.jpg
  • 20161201_20192570_DSC1022.jpg

Het Begeleidingsorkest voor Noord Holland voert - naast de koorbegeleidingen - om het jaar een programma uit, waarin ruimte is voor mooie symfonische werken en begeleidingen van instrumentale solisten.

Op zaterdag 16 april 2016 wordt om 20:00 uur in de Cultuurkoepel Heiloo een uitdagend symfonisch programma ten gehore gebracht onder leiding van dirigent Pieter-Jan Olthof.

  1. Dubbelconcert voor viool en hobo - J.S. Bach
  2. Prélude à l'après midi d'un faune - C. Debussy
  3. Ouverture Romeo en Julia - P.I. Tsjaikovski
  4. Symphony no. 8 - A. Dvôrák

Kaarten kosten € 25,- en zijn tegen contante betaling verkrijgbaar aan de zaal. De kaarten zijn ook te koop bij boekhandel Bruna, Heerenweg 67 (Winkelcentrum 't Loo) en boekhandel De Schrijverij, Heerenweg 199 in Heiloo.
U kunt ook bellen met mevrouw Tineke Ferdinandusse, telefoonnummer 0251 - 65 66 73 of mobiel 06 - 18 83 18 45.

In het dubbelconcert van J.S. Bach soleert onze concertmeester Loekie van der Heide op viool naast Dorine Jansma op hobo.

Loekie Loekievan der Heide studeerde bij Maarten Veeze aan het conservatorium van Alkmaar en behaalde in 1989 haar diploma Docerend Musicus. Daarna studeerde ze aan het Koninklijk Conservatorium in Maastricht bij Dirk Verelst en behaalde daar in 1991 haar diploma Uitvoerend Musicus. Ze volgde masterclasses bij o.a. Vera Beths, en Mikhaïl Bezverkhny. Ook volgde zij lessen bij Cecile Huijnen en Sonja van Beeck. Met verschillende kamermuziek ensembles heeft zij concerten gegeven in Nederland, Duitsland, Frankrijk en Venetië. Naast haar werk als viooldocente - privé en bij muziekschool Stede Broec- is ze vaste concertmeester van het Begeleidingsorkest voor Noord-Holland, speelt ze regelmatig bij Orchestra Particolare en werkte zij bij orkest Max Tak als violiste in diverse jeugd-muziektheater producties.

 

 

Dorine Jansma

Dorine Jansma studeerde hobo op het conservatorium van Amsterdam bij Han de Vries, Carlo Ravelli en Jan Spronk. Ze volgde tijdens haar studie kamermuziek cursussen bij Pierre Pierlot in Nice, bij Thomas Indermuhle in Sveg, Zweden en Samual Baron in Banff, Canada. Als remplacant heeft Dorine in vele orkesten gespeeld; het Koninklijk Concertgebouw Orkest, het Radio Philharmonisch Orkest, het Radio Kamer Orkest, het Ballet Orkest, het Metropool Orkest, en recent speelde ze als eerste hobo bij het Nederlands Symphonie Orkest olv Jan Willem de Vriend.

Als docent is ze werkzaam op het conservatorium van Amsterdam en ze verzorgt ze daar de educatieve opleiding van de hoboklas. Sinds een aantal jaar is ze ook werkzaam als studieadviseur aan de afdeling klassiek van het CvA.

Dorine speelt veel kamermuziek zoals in het Röntgen trio met fluit en fagot, maar ook in grotere formaties zoals het Nederlands Dubbelriet Ensemble. Cantates en de passiewerken van Bach hebben haar bijzondere liefde en ze speelt deze werken bij diverse ensembles en orkesten in Noord-Holland.

Samen met het Begeleidingsorkest voor Noord-Holland onder leiding van Pieter Jan Olthof speelt ze al vanaf haar studenten tijd bijna alle concerten mee. Nu is ze uitgenodigd om samen met Loekie van der Heide, concertmeester, het dubbelconcert van J.S. Bach voor viool en hobo uit te voeren.

Dit concert wordt mede mogelijke gemaakt door:

VSB Fonds

 

Prélude à l'après midi d'un faune - C. DebussyClaude Debussy

Prélude à l'après-midi d'un faune (Voorspel op de namiddag van een Faun) is een symfonisch gedicht voor orkest, gecomponeerd door Claude Debussy. Het is een stuk voor drie fluiten, twee hobo’s, een althobo, twee klarinetten, vier hoorns, twee harpen, twee crotales en strijkers en het stuk, dat ongeveer tien minuten duurt, geldt als een hoogtepunt van het muzikaal impressionisme en als een keerpunt in de moderne muziek. Veel bekendheid verwierf het door de balletuitvoering van Vaslav Nijinsky uit 1912.

De muziek van deze prelude is een zeer vrije illustratie van het schitterende gedicht van Mallarmé. In géén geval pretendeert ze een samenvatting van het gedicht te zijn. Je hebt in de muziek veel meer te maken met opeenvolgende scènes waarin de verlangens en de dromen van de faun in de hitte van de namiddag aan de orde komen. Vermoeid van het achtervolgen van de angstig vluchtende nimfen, geeft de faun zich uiteindelijk over aan een bedwelmende slaap, waarin zijn dromen van heerschappij over de Universele Natuur, eindelijk waar worden.

Het stuk is vooral een atmosferische melodie, die een mysterieuze sfeer oproept van nostalgie, dromerigheid en erotiek. De openingsmelodie gold in haar tijd als baanbrekend: er klinkt slechts één instrument, de fluit, als symbool voor de dromende faun. De melodie daalt en stijgt, krult en draait, totdat het orkest invalt. De samenklanken zijn rijk en vol, vanwege de warme kleuren van de houtblazers (fluiten, althobo) en de hoorns, en de afwezigheid van luidruchtige blaas- en slaginstrumenten. Als in een droom kabbelt de muziek voort.

bron: Wikipedia

Ouverture Romeo en Julia - P.I. TsjaikovskiTsjaikovski

Romeo en Julia is een vroege tragedie van William Shakespeare over de onmogelijke liefde van Juliet Capulet en Romeo Montague, twee jongelingen uit elkaar vijandig gezinde families. Pjotr Iljitsj Tchaikovski componeerde een prachtige fantasie-ouverture omtrent het thema.

Symfonie no.8 - A. Dvorák

Dvoraks achtste symfonie eert het buitenleven niet zoals Beethovens Pastorale symfonie vanuit een stedelijk standpunt, maar vanuit de graswortels van de buitenman die een hekel had aan steden. Dvorak schreef vrijwel het hele werk in Vysoká Dvorakten zuidwesten van Praag waar hij gedurende de zomermaanden van 1889 een buitenhuis betrok. Omdat hij erg op vogels was gesteld, laat hij het tweede deel beginnen met vogelroepen van de fluiten en de hobo’s, afgewisseld met een somberder melodie welke kan gelden als de vertegenwoordiging van een eenzaam menselijk wezen. Verderop in dit deel is het koeren van duiven te horen dat een melodie voor fluit en hobo begeleidt, op zichzelf geïdealiseerd gezang van vogels, maar meteen ook een van de mooiste melodieën uit al zijn muziek. Het thema van de solofluit aan het begin van het werk is als een leeuwerik die vol verwachting de dageraad aankondigt.


Het werk vormt een sterk contrast met de symfonieën die ervoor en erna werden geschreven. In menig opzicht grijpt hij terug op de exuberante uitgelatenheid en de Tsjechische gevoelens uit de 6e en alleen aan het begin herkennen we iets van de soberheid uit de 7e. Dvorak verloor nooit de voeling met de geboortegrond van een Boheemse dorpsleven. Hij was de zoon van een herbergier en slager – die twee beroepen werden in Centraal Europa en met name in de Alpenlanden veel gecombineerd. Hij noteerde ooit: “Hoewel ik genoeg ben rondgereisd in de muziekwereld, blijf ik wat ik altijd ben geweest: een eenvoudig Boheems musicus.”

Het eerste deel dat in sonatevorm staat, begint met een cellothema in een lyrisch g-klein. De basis toonaard blijkt G-groot te zijn. De expositie bevat tenminste acht afzonderlijke melodieën. “Geen wonder” schijnt Brahms te hebben gezegd, “ook ieder ander zou hoofdthema’s hebben kunnen oppikken uit zijn restjes.” Het cellothema wordt gebruikt als een structurele viltstift zowel om de expositie af te ronden als om de doorwerking op te stuwen tot een luide Bruckneriaanse climax wanneer de melodie aan twee trompetten wordt doorgegeven; zij maken hem tot een heraldische proclamatie.

Volgt het langzame deel met de aanduiding Adagio hoewel de metronoomaanduiding een sneller tempo suggereert. Het tweede gedeelte bevat een aangeschoten vioolsolo tegen een achtergrond van fladderende duiven en een doedelzak melodie van de andere houtblazers. Dit gedeelte wordt verder uitgewerkt tot een feestelijk tableau; violen en altviolen galmen als klokken, de trompetten laten weer als herauten van zich horen. Mogelijk is het in de kale, nostalgische randgedeelten die in emotioneel opzicht het diepst gaan dat Josefina’s aanwezigheid voelbaar is of anders in de smachtende Slavische wals die het langzame deel vormt.

De finale is een heel originele mengeling van rondo en variatievorm. Het is in wezen een parade van bandeloze dansen die in de verte verwant zijn met de ceremonieën uit de derde akte van Wagners Meistersinger. De fanfare voor twee trompetten aan het begin is een soort Aufforderung zum Tanz en niet een appel. Dit is een van de typische toespelingen uit het werk op rondreizende Boheemse musici die door de Habsburgers werden verdreven. De fanfare komt nu volledig georkestreerd terug om de variaties triomfantelijk te beëindigen en blijken zelf een variatie te zijn. Hoewel dit deel een frappante en heel overtuigende oplossing van het finaleprobleem is, is de zwakte ervan dat Dvorak te lang stilstaat bij de reprise van het thema (een langzame dans) alsof deze zoveel voor hem betekent dat hij een paar andere langzame variaties niet kan weerstaan.